Jan Marie Pet, de onbekende tv-pionier

Waar een website al niet goed voor is! Zo kwam er op een artikel over Jan (Marie) Pet een reactie van zijn zoon Louis Pet. Daardoor kunnen we nu een van de televisie- en decorpioniers van het eerste uur uit de vergetelheid halen.

Uiteraard was Jan Pet nooit in de vergetelheid geraakt bij zijn zoon Louis en zeker niet bij zijn vrouw Elisabeth (overleden in 2003), maar ook zij hebben hem maar kort gekend. Jan Pet overleed immers in 1956, niet lang na de geboorte van Louis. Ik ging op bezoek bij Louis in Leiden waar hij vertelde wat hij via zijn moeder wist over zijn vader en ik vertelde ondertussen het een en ander over wat ik ontdekt had over de decorafdeling waar zijn vader in de jaren vijftig werkte. Hieronder een verslag van dat gesprek.

Zelfportret Jan Marie Pet. Collectie Louis Pet

Louis Pet vertelde me over het bijzondere echtpaar waar Jan Marie Pet het eerste kind van is. Het gaat te ver om de hele familiegeschiedenis hier uit de doeken te doen, in het kort: Jan Cornelis Louis Bernard Pet en Maria Hubenet zijn volle neef en nicht en trouwen op jonge leeftijd als Marie zwanger blijkt. Op 15 januari 1922 wordt Jan Marie Pet geboren en hij krijgt later nog een zusje, Gerda. Vader J.C.L.B. Pet promoveert in 1940 als stedenbouwkundige en werkt na de Tweede Wereldoorlog aan de wederopbouw in Rotterdam, alvorens hij een aantal internationale posities bekleedt in onder meer Indonesië en Suriname (bron: Het Nieuwe Instituut). Het is geen gelukkig gezin, vader is volgens de overlevering een onbehouwen man, grof en beledigend en beide echtelieden gaan op amoureus gebied hun eigen gang wat in 1951 tot een scheiding en voor en na de scheiding nog voor allerlei dramatische verwikkelingen zorgt.

Van de jeugd van Jan Marie Pet is verder niet veel bekend, hij groeit op in Rotterdam en doorloopt daar vermoedelijk de kunstacademie (Rotterdamse Academie). Zo rond 1940 (18 jaar oud) zal hij begonnen zijn als reclame-tekenaar. Er bestaan nog enkele van zijn ontwerpen voor Calvé, een kauwgummerk en diverse automerken. Ondertussen trouwt zijn zus Gerda Pet met ingenieur Cornelis (Cees) Johannes Mol die in 1951 benoemd wordt als hoofd van de Technische Dienst van de NTS. In de geschiedschrijving van de televisie wordt Cees Mol weinig genoemd, want het werkelijke technische pionierswerk in de studio wordt verricht door zijn ondergeschikte − en latere opvolger − Pieter de Vlaam. Desondanks zal het gierend personeelstekort bij de NTS Cees Mol niet ontgaan zijn en zo komt Jan Marie Pet via zijn zwager bij de NTS terecht. Dat is in ieder geval volgens Louis en mij het meest aannemelijke scenario.

Wat is dan de situatie bij de NTS Decorafdeling? In oktober 1952 zit Peter Zwart behoorlijk omhoog, vertel ik aan Louis. Hij heeft sinds enige maanden een vaste aanstelling bij de NTS als decorontwerper en als hoofd van de Decorafdeling, maar hij heeft, net als andere afdelingen, grote moeite om geschikt én bereid personeel te vinden. Jac Hey werkt sinds het begin als assistent van Zwart, maar hij heeft op dat moment geen vaste betrekking en wordt rechtstreeks ingehuurd door de omroepen, wat voor alle betrokkenen een onduidelijke en onwenselijke situatie is. Er zijn al enkele sollicitanten opgeroepen en afgevallen. Zo heeft sollicitant Mulders proefgedraaid, maar hij blijkt ongeschikt en sollicitant Hafmans trekt zijn sollicitatie in omdat de werkkring hem te zwaar lijkt (zie ook deze blogpost).

Over sollicitant Jan Pet is Peter Zwart wél te spreken en Pet laat zich blijkbaar niet afschrikken door de hoge werkdruk. Zwart beveelt hem aan bij het bestuur en in de NTS-notulen van 18 oktober 1952 is te lezen dat Rengelink aan zijn mede-bestuursleden meedeelt dat Jan Pet een aanstelling krijgt als assistent decorafdeling. Na twee maanden proeftijd volgt in januari een vast contract met een beloning volgens ‘klasse III normaal’ wat neerkomt op een salaris van 294,58 gulden per maand. Jac Hey krijgt trouwens op hetzelfde moment ook eindelijk een vast contract als decorassistent en verdient ongeveer hetzelfde.

Vrij direct na zijn aanstelling blijkt hoe welkom de extra handen zijn op de decorafdeling. In het archief van Peter Zwart is een lovende brief te vinden van Siebe van der Zee, hoofd van de AVRO tv-sectie. Hij schrijft: “Keer op keer prijzen wij ons gelukkig op Uw medewerking aan onze programma’s te mogen rekenen. Wat U voor de uitzending van jongstleden dinsdag gedaan hebt, heeft echter onze stoutste verwachtingen overtroffen: U woekerde met de ruimte, Uw uitvoering was zeer verzorgd en … alles werd stipt op tijd afgeleverd. Nu U bewezen hebt wat er al zo uit deze studio te halen is peinzen wij inmiddels over nog meer scènes, nog meer changementen! Zoudt U Uw assistenten, de Heren Hey en Pet, willen dankzeggen voor de wijze waarop zij U bij het uitvoeren van deze zware taak ter zijde stonden.” (Brief van 28 oktober 1952 van S.K. van der Zee aan P. Zwart, archief Peter Zwart/NIBG)

Nu de experimentele periode ten einde is en een handvol televisiemakers hebben laten zien wat er allemaal mogelijk is met het nieuwe medium, neemt het enthousiasme van de tv-secties toe. De ambities worden groter en elke maand sneuvelt een record. Rondedans der vriendelijkheid bijvoorbeeld, de uitzending waar Van der Zee hierboven zijn lof over uitspreekt, speelt zich in maar liefst tien verschillende scènes af. Dat betekent dat Zwart, Hey en Pet in het piepkleine Irene-studio’tje tien verschillende decors moeten realiseren. Dat gebeurt deels tijdens de uitzending zo vertelt een journalist die erbij was: “Spannend, hoe tegen het einde van elke scène uit alle hoeken en gaten mensen aansluipen om op de seconde waarop de de scène was geëindigd en een trucbeeld of een stukje film als overgang werd ingeschakeld, op decorstukken en camerakabels af te springen, gedurende in hoogspanning verlopende seconden te sjouwen en te slepen, en zich dan weer, wanneer de ijlings verklede acteurs in het decor verschenen verdekt op te stellen, sprongbereid voor het volgende changement.” (“TV-spel van dinsdagavond werd uit chaos geboren”, auteur, krant en datum niet bekend. Knipsel uit archief Peter Zwart/NIBG)

Hoewel Jan Pet dus zeer welkom is op de decorafdeling om te helpen met bouwen, decoreren en changeren van decors, is het eigenlijk niet voldoende om aan de groeiende behoefte aan decor tegemoet te komen. De afdeling blijft nog jaren onder grote druk werken en ook Jan Pet zal net als de andere tv-makers van het eerste uur dag en nacht aan het werk zijn geweest. En dan is er nog al het grafische werk, wat veel tijd kost en waar weinig eer aan te behalen is. Elk programma heeft een aankondiging en een aftiteling nodig, programma-onderdelen worden gemarkeerd door tussentitels of illustraties en ook in drama-producties gebruikt men soms grafisch werk (in plaats van filminlassen) bij scène-overgangen a.k.a. decorchangementen. Het lijkt er sterk op dat deze taak aan Jan Pet toekomt.

Louis heeft namelijk een flinke stapel tekeningen van zolder gehaald met precies dit soort grafisch werk. Het meerendeel is met de hand getekend en gekalligrafeerd. Opvallend is dat Jan Marie Pet enkele malen collages met fotografie – waarschijnlijk geknipt uit tijdschriften of boeken – heeft gemaakt, want dat zien we de jaren erna eigenlijk niet. En hij gebruikt een tot dusver weinig bekend NTS-embleem op twee aankondingstitels. Dit logo kende ik alleen van enkele bewaard gebleven brieven uit deze periode en het is interessant om te zien dat het ook op televisie is toegepast. Een puzzelstukje in de geschiedenis van de NTS-huisstijl erbij!

Omdat er uit de beginjaren van de televisie bijna geen titelkaarten bewaard zijn gebleven, ging ik er altijd vanuit dat ze na gebruik weggegooid werden. Maar nu blijkt, hebben toch een stuk of zestig titels – waarschijnlijk een kleine fractie van wat Jan Pet in twee jaar gemaakt heeft – hun weg terug naar Jan Pet gevonden. Misschien omdat hij vaak aanwezig was bij opnames en ze zelf mee naar huis nam, misschien wel met het oog op hergebruik. Zo zit er in de stapel ook een mogelijk voor dat doel in stukken gesneden titelrol.

Het ontbreken van goed georganiseerde productieprocessen en de dislocatie van NTS is vermoedelijk nog een reden dat er maar zo weinig origineel grafisch werk en decortekeningen bestaan. Het archief met decortekeningen van Peter Zwart ‘begint’ bijvoorbeeld pas halverwege 1954 wanneer hij een eigen atelier krijgt en zijn taken ingeperkt zijn tot decorontwerp. Dat er met deze stapel van Jan Pet nog zo’n zestig tekeningen bewaard zijn gebleven uit 1953 en 1954 is dus écht bijzonder te noemen.

Waarom bleven deze tekeningen bewaard? Op een bepaald moment, waarschijnlijk als hij nog in Rotterdam woont, ontmoet Jan Marie Pet Elisabeth Lore de Jong en op 20 januari 1954 trouwen ze. Niet lang daarna wordt hij ziek. Dat weten we omdat het NTS-bestuur op 25 mei een schrijven van Jan Pet ontvangt waarin hij het bestuur bedankt voor de fruitmand die hij in het ziekenhuis ontving. Niet veel later is Jan Pet toch weer aan het werk gegaan bewijzen enkele grafisch ontwerpen die te dateren zijn en een serie decorontwerpen voor de uitzending van de VARA op 10 december 1954.

Mogelijk zijn deze decorontwerpen een proeve van bekwaamheid voor Jan Pet want rond dezelfde tijd worden sollicitanten opgeroepen voor de functie van decorontwerper (notulen TCC 11-12-1954). KRO-regisseur Jan Castelijns beveelt de heer Th. Meyer aan die in de experimentele tijd van Philips in Eindhoven decors heeft ontworpen, en tegelijkertijd introduceert producent Karel van Lochem de Cinetone-artdirector Fokke Duetz bij Peter Zwart en Diensthoofd Arie van den Dool. Duetz valt in de smaak en zijn aanstelling wordt in januari 1955 door het Dagelijks Bestuur van de NTS besproken. Duetz vraagt een hoog salaris en Rengelink stelt voor om hem een half jaar in dienst te nemen, want “tegen die tijd is vermoedelijk meer bekend omtrent de heer Pet” (notulen DB 12-1-1955). Het lijkt er dus op dat bij het bestuur zowel Duetz als Pet in aanmerking komen voor de openstaande vacature voor decorontwerper.

Want Jan Pet was net als Peter Zwart een veelzijdig man. Louis vertelt dat er veel vrij werk, schilderijen, aquarellen en tekeningen bewaard zijn gebleven, hij ontwierp en maakte bijvoorbeeld zijn eigen meubels en dat Jan Pet ook een talentvol beeldhouwer was, bewijzen twee beeldhouwwerken die Louis me liet zien.

In februari 1955 wordt echter duidelijk dat Jan Pet ernstig ziek is, zo is na te gaan uit enkele besprekingen in de vergaderingen van het Dagelijks Bestuur (11-2-1955 en 28-3-1955). Het leek aanvankelijk te gaan om een ontsteking in de rug, maar deze werd steeds erger en ontpopte zich tot huidkanker. Zijn behandelend arts in Utrecht raadde hem aan om zich zo spoedig mogelijk naar de Universiteitskliniek in Bonn te begeven voor een verdergaande behandeling. Daarop is Jan Pet inderdaad naar Bonn gereisd, maar zonder daarover de medisch adviseur van het Personeelsfonds te raadplegen en dat was fout. Er ontstaat in de vergaderingen discussie over de vraag of de behandelingskosten wel of niet vergoed moeten worden na deze fout, maar men is geneigd tot coulance en besluit dat het Personeelsfonds een derde van de kostbare behandeling en verpleging in Bonn betaalt.

In Bonn krijgt Jan Pet vermoedelijk een destijds nog redelijk nieuwe vorm van chemotherapie toegediend en er lijkt nog hoop te zijn op genezing. In juni 1955 stuurt hij een komisch briefje, zogenaamd uit China, aan zijn NTS-collega’s waarin hij schrijft “graag gauw weer terug in Bussum wil zijn”. In juli bevalt Elisabeth van Jan Louis Pet, terwijl vader Jan in Bonn behandeld wordt. Hij reist op en neer en is misschien nog wel een enkele keer terug aan het werk gegaan, maar zijn ziekte verslechtert.

In een schetsblok legt Jan Pet zijn omgeving tijdens zijn verblijven in Bonn vast: het ziekenhuis, Elisabeth, zichzelf en zijn behandeling. In abstracte tekeningen probeerde hij zich volgens Elisabeth een voorstelling te vormen van wat er kwam na de dood. Hij was niet gelovig, ook niet gelovig opgevoed, maar hij dacht wel dat er iets was.

Op 18 januari 1956 overlijdt Jan Pet, niet thuis, zoals hij en Elisabeth graag wilden, maar met veel pijn in het ziekenhuis in Naarden. Zijn zuster Gerda bracht hem daar naartoe op een moment dat Elisabeth niet thuis was. Na het overlijden leidt die actie, alsmede de eerder genoemde drama’s in relationele sfeer tussen de vader en moeder van Jan Pet tot ruzie en verwijdering tussen het gezin van Elisabeth, de ouders van Pet en de familie Mol. Dat verhindert dat zoon Louis via zijn familie meer over zijn vader te weten kan komen. Misschien is dat ook de reden dat moeder het beeld van Jan Pet voor haar zoon idealiseerde en romantiseerde, vermoedt Louis. Omdat het leven van Jan Pet zo vroeg eindigde bewaarde Elisabeth alles. Het reclametekenwerk, het vrije werk en dus een flinke stapel grafisch werk voor televisie.

Overigens deden de NTS-collega’s van Jan Pet wel hun best om het gezin te steunen en de herinnering aan Pet levend te houden voor moeder en zoon. In de eerste plaats was toneelmeester Wil van Hoorn aangewezen als toeziend voogd, want een vrouw alleen met een kind, dat kon toen nog niet. Hij hield zich, wellicht op verzoek van Elisabeth afzijdig, maar bijvoorbeeld Jac Hey en Jan van der Does trokken met de jonge Louis op. Hey nam hem mee zeilen of mee naar de studio’s om naar opnames van kinderprogramma’s te kijken en Louis bleef logeren bij Jan van der Does en ‘tante Nancy’. Ook andere collega’s zoals Hans Christiaan van Langeveld kwamen wel eens op bezoek, kan Louis zich herinneren. Over zijn vader spraken ze heel omzichtig, maar op deze manier bleef het gezin nog een beetje verbonden met het werk van hun overleden echtgenoot en vader.

Bewijzen van een meer dan collegiale band tussen Jan Pet en Peter Zwart heb ik niet kunnen vinden. Zwart noemt Jan Pet niet, of heel spaarzaam in interviews uit die tijd en over die tijd. Zeker als je bedenkt hoe regelmatig en uitvoerig de vriendschap tussen Peter Zwart en Fokke Duetz wordt genoemd en beschreven, kunnen we wel aannemen dat Pet en Zwart verder geen hechte vrienden vrienden waren. Ze deelden een veelzijdigheid en misschien ook interesse voor mystiek, maar hun persoonlijkheden lagen waarschijnlijk te ver uiteen.

Willy van Hemert is een van de weinigen die zijn herinneringen aan Jan Pet op schrift heeft gesteld. Volgens de moeder van Louis kwam Van Hemert vaak persoonlijk even langs bij Jan Pet, om te kijken of zijn naam wel groot en duidelijk genoegd op de aankondiging en aftiteling kwam, voegde ze er dan schertsend aan toe. Van Hemert omschrijft Jan Pet in zijn televisieherinneringen als volgt:

“Jan Pet was een merkwaardige stille jongeman, bij wie je niet snel aansluiting vond. Hij hield niet van kletsen, wel van een gesprek. Hij praatte veel over de dood, hij maakte surrealistische schilderijen, dweepte met Jeroen Bosch, maar vooral met Klee, Kandinsky en Picasso. Soms was hij wekenlang weg. Er was iets geheimzinnigs aan de hand. Ik wist niet wat. Er werd niet over gepraat. Hij was nog erg jong, nog maar pas getrouwd. Hij heeft het me ten slotte toch verteld. Er woonde in Duitsland een specialist, die hem misschien kon genezen. Maar het was te laat. Hij was niet bang voor de dood. Hij geloofde in De Droom. Hij stierf aan huidkanker. Alleen een paar mensen van het eerste uur zullen zijn naam herinneren, een stille, dappere man.” (Uit Willy van Hemert, Bekijk het maar: televisieherinneringen, 1977)


Hieronder zijn de titelkaarten van Jan Pet te zien, geordend op genre. Waar mogelijk heb ik op basis van de afbeelding of titels preciezere (uitzend)data gezocht, maar veel data en titels zijn nog onduidelijk. Suggesties en aanvullingen zijn welkom…

Nieuws en actualiteitenprogramma’s

De meeste titels zijn gemaakt voor wat ik voor het gemak even nieuws- en actualiteitenprogramma’s noem. Dat waren geen journaals of talkshows zoals we die nu kennen, maar eerder losse filmreportages, soms aan elkaar gepraat door een presentator of omroepster, maar ook wel afzonderlijk tussen twee andere studio-programma’s uitgezonden. Ook qua nieuwsgehalte waren deze reportages niet te vergelijken met het huidige nieuws. Van onverwachte actuele ontwikkelingen bestond vaak geen bewegend beeld en filmbeelden van de andere kant van de wereld deden er lang over om Bussum te bereiken. De NTS-reportagewagens werden op pad gestuurd naar geplande gebeurtenissen, zoals de tewaterlating van een schip of een lokale feestdag. 

  • Binnenlands nieuws
  • Buitenlands nieuws
  • Sport
  • Speelfilm

Er zijn een viertal titels bewaard gebleven met speelfilms als onderwerp. Mogelijk zijn deze titels gebruikt ter aankondiging van Simon van Collems filmreportages die hij vanaf 1953 maakte.

Aan- en afkondigingen overige programma’s

Verder zijn er een aantal titelkaarten of stukken van titelrollen gewaard gebleven die voorafgaande en na afloop van studioprogramma’s of reportages zijn gebruikt. Daarvan is de Pauze-titel natuurlijk opvallend. Die pauzes gingen er overigens wat minder gemoedelijk aan toe dan deze illustratie suggereert. Juist voor de decor-medewerkers was het aanpoten om alle changementen in de studio uit te voeren.

Peter Keesom

Opeens kreeg ik een verrassende e-mail met decortekeningen. De afzender: Peter Keesom. Zijn naam zal niet bij veel decorontwerpers een belletje doen rinkelen, want hij is begin jaren zestig maar ongeveer anderhalf jaar werkzaam op de afdeling Decorontwerp. Keesom is nu 86 en met die hoge leeftijd zijn de herinneringen aan vroeger juist scherper dan voorheen. Hij heeft de tekeningen die hij al die tijd heeft bewaard ingescand en spontaan opgestuurd.

Peter Keesom is geboren in 1932 maar zegt: “mijn leven begint pas echt in 1954 als ik aangenomen wordt op de Academie in Breda.” Eigenlijk is het de bedoeling dat Keesom net als zijn broer Bouwkunde gaat studeren om zo in zijn vaders voetsporen te treden. Keesom sr. was architect, opgeleid aan de Teekenschool op de zolder van het Rijksmuseum. Keesom jr. wil zelf graag naar de Rietveld academie in Amsterdam, maar vader (als Katholiek) vindt de Rietveld te ‘rood’. Zodoende wordt het de Academie voor Beeldende Kunsten St. Joost in Breda.

Keesom: “Achteraf zou ik zeggen dat ik van jongs af aan erg visueel ingesteld ben geweest. Van jongs af aan trok ik er op uit met de Kodax box van mijn vader.” Op de St. Joost volgt Keesom een cursus filmgeschiedenis van de docent Bertina. Daarna richt hij, met hulp van zijn studievriend en maatje Henk Vermolen, een Filmkring op. Er komen veel studenten op af en Keesom geeft uitleg bij films – van Méliès tot Haanstra, Van der Horst en Ivens tot de nieuwe generatie Filmacademie-regisseurs.

In het derde jaar op de St. Joost ziet Keesom een advertentie van de NTS voor cameraman en dat lijkt hem wel wat.  Hij wordt uitgenodigd maar niet aangenomen en maakt zijn studie af. Daarna, het is dan 1958, kan hij direct aan de slag bij de NTS. Henk Vermolen treedt trouwens enige tijd later in dienst bij de grafische afdeling van de NTS.

Keesom achter camera 3, achter de schermen bij AVRO eenakter ”Een inspecteur voor u”, 5-1-1961. Collectie Beeld en Geluid. De nieuwe cameramannen bedienen camera 3 of 4 en krijgen ook de opdracht om dit soort achter-de-schermen te maken.

Bij de NTS voelt Keesom zich een vreemde eend in de bijt. De andere cameralieden zijn vooral technisch onderlegd en artistieke inbreng wordt niet echt van ze verwacht. Als Keesom bijvoorbeeld een titelkaart een beetje anders in beeld brengt, krijgt hij te horen: ‘die moet gewoon midden in het shot, hoor’. Met een van zijn collega-cameramannen, de zoon van Fokke Duetz, bespreekt hij zijn onvrede en zo komt decorontwerp in het vizier.

Fokke Duetz is op dat moment adjunct-chef en neemt de taken waar van chef Peter Zwart die enige tijd ziek is. De werkdruk voor de decorontwerpers – op dat moment Jan van der Does, Cor Hermeler en Massimo Götz (plus freelancers Wijnand Grijzen en Julienne van der Erve) – is groot en Keesom wordt direct aangenomen.

Keesom leert het vak door mee te kijken en vragen te stellen aan Jan van der Does en Massimo Götz. Op de academie heeft hij natuurlijk al leren tekenen en ontwerpen, via zijn vader is hij bekend met het lezen van bouwtekeningen en plattegronden en bovendien heeft hij als cameraman de studio goed leren kennen. Hij weet uit de praktijk precies waar hij rekening moet houden met geluidshengels en licht. Ook de slimme manieren om het changeren soepel te laten verlopen en de minimale ruimte optimaal te benutten – met behulp van zwenkende muurtjes en andere handigheden – kent hij uit eigen ervaring. Daarom lukt het al snel om op het televisiescherm meer ruimte te suggereren dan er in werkelijkheid voorhanden is in de studio’s. Keesom: “Toen Peter Zwart weer terug op het werk kwam,  liep hij naar mijn tafel toe en complimenteerde me met mijn eerste ontwerpen!”

Op het kantoor van de decorontwerpers maakt Keesom zijn plattegronden en decorschetsen. Na een bespreking met de regisseur, operationele crew en decor-uitvoerders worden de tekeningen ‘definitief’ afgestempeld, vermenigvuldigd en verspreid naar de verschillende vakgroepen decor-uitvoering op de Kampstraat in Hilversum. “Het was niet gebruikelijk dat je daar ging kijken hoe het met je decor ging -misschien deden de grote jongens dat wel- dus je hoopte maar dat de uitvoerders de sfeer een beetje aanvoelde van hoe je het had bedoeld”, aldus Keesom.

Keesom werkt maar ongeveer een jaar op de afdeling Decorontwerp. Het wereldje van de NTS is hard en nogal mannelijk, daar voelt Keesom zich niet bijzonder thuis: “misschien had ik langer moeten blijven, maar ik switch nu eenmaal graag en ik wilde ook graag terug naar Breda.” Na de NTS werkt Keesom als freelance regisseur voor televisie en theater en verder geeft hij les in verschillende creatieve disciplines.

Kijk voor meer decortekeningen en (links naar) meer informatie over Peter Keesom op zijn overzichtspagina.

De misgelopen sollicitatie: gesprek met Thomas Posthuma

Thomas Posthuma (1933) deed op de website van de Stichting Designgeschiedenis verhaal van zijn carrière als ontwerper van met name verpakkingen. Tussen neus en lippen door vertelde hij in dit artikel over de tekenlessen die hij volgde aan de Rooms Katholieke Nijverheidsschool te Hilversum samen met Cor Hermeler. Ik zocht contact en daaruit ontstond het volgende gesprek.

Hoe kende u Cor Hermeler?
Cor en ik zaten in hetzelfde vriendengroepje in Hilversum. Wij volgden de avondopleiding handvaardig tekenen aan de Rooms Katholieke Kunstnijverheidsschool. Dat was een vijf jarige opleiding, met drie avonden in de week les. Wij volgden die opleiding tussen 1949 en 1953.

Cor en ik blonken uit in tekenen en werden apart gezet. Onze leraar, meneer Den Ouden of meneer Oud, was huisschilder van beroep. Hij zette ons in een verder leeg lokaal waar we veel gipsen afgietsels natekenden en ons oefenden in materiaalstudies; hoe je de uitdrukking van marmer, of bijvoorbeeld fluweel weergeeft. Ik heb mijn eindrapport teruggevonden, allemaal negens! Ik weet ook nog wel dat Cor en ik bij de eindpresentatie van de opleiding ons werk op de gang van het gebouw lieten zien. Cor stond bij zijn eigen werk en zei tegen de toeschouwers: “wie zou dat knappe werk gemaakt hebben?”

Omdat we die vijf jaar naast elkaar zaten, leerden we elkaar goed kennen, maar we kende elkaar al van daarvoor. Mijn vrijgezelle tantes hadden een boekwinkel vlak bij de banketbakkerij van Cor’s ouders aan de Neuweg in Hilversum. En al voor de opleiding aan de Nijverheidsschool werkten we al bij de Hilversumsche Plateelbakkerij aan de Larenseweg – nummer 103 als ik het me goed herinner – tegenover de melkfabriek. We werkten daar met z’n drieën: Cor, Jan Lamaker en ik. We schilderden tegeltableaus, grote voorstellingen opgebouwd uit meerdere tegels van 15 bij 15 cm. De directeur van de plateelbakkerij was Anjo Oosterhoff, hij was ongeveer net zo oud als wij. Zijn vader overleed in de oorlog en Anjo zette de fabriek voort. Mijn vader is ook jong overleden, ik woonde dus bij mijn moeder en was de kostwinner van het gezin.

Cor en ik hadden ook samen een tekenclubje op de Heuvellaan. Daar moesten we modeltekenen naar naaktmodel. We zaten dan allemaal heel geconcentreerd te tekenen, bloedserieus. Maar als je dan bij Cor op zijn papier keek stond er een auto, daar was hij toen al gek van. Cor was nogal een dwarskikker. Hij ging zijn eigen gang en je kon vreselijk met hem lachen. We maakten deel uit van een hecht vriendenclubje van allemaal jongens. We waren heel serieus met muziek bezig. We gingen bij elkaar thuis plaatjes luisteren en denk maar niet dat iemand er door heen praatte! Voor meisjes hadden we nog niet veel interesse.

Cor begon in mei 1954 bij de NTS, hoe kwam hij daar terecht?

Dat heb ik niet meegekregen want ik ging na de Nijverheidsschool in twee jaar in dienst. In de tussentijd is Cor bij de NTS gaan werken, ik denk gewoon via een vacature en sollicitatie.

Toen ik klaar was met mijn diensttijd in 1955, kwam ik op voorspraak van Cor ook solliciteren bij de NTS. Mijn vader, Thom Posthuma, overleden in 1941, kende Peter Zwart – die toen de ontwerpafdeling bij de NTS leidde – van voor de oorlog. Dus dat woog misschien ook mee. Ik mocht naar de Studio Irene komen, in een klein kamertje bij Peter Zwart. Naast Cor werkte ook Jan van der Does er al, die kan ik me nog wel herinneren. Peter Zwart gaf me een opdracht, ik werd naar de overkant gestuurd, naar het Vitus kerkje waar een groot doek op de vloer lag waarop ik op ware grootte een Italiaans straatje moest schilderen. Dat ging prima, Peter Zwart leek tevreden.

Daarna hoorde ik maar niets, dus ben ik bij Peter Zwart gaan informeren. Hij vertelde me dat het bestuur mijn aanstelling blokkeerde omdat het onderhands was gegaan en niet via een officiële vacature. Dat vond het bestuur geen correcte gang van zaken en dus ging het niet door. Vele jaren later op een verjaardag in Hilversum vertelde iemand uit de hogere omroep-regionen mij de ware reden voor de afwijzing: de NTS-bestuursleden dachten dat ik homoseksueel was. Ik woonde immers nog bij mijn moeder dat vonden ze maar verdacht.

Vond u het jammer dat u de baan misliep?

Nee hoor. Het is gelukkig helemaal goed gekomen. Ik kwam in 1957 als assistent bij Van Houten te werken en heb daarna een lange en gelukkige carrière gehad als freelance ontwerper.

Na de sollicitatie bij de NTS zijn Cor en ik elkaar uit het oog verloren. Hij was druk met tv, ik ging een hele andere kant op. Ik heb na zijn pensionering wel contact gezocht, hij was toen helemaal ‘leeg’ in creatief opzicht, helemaal opgebrand. Het werk bij de televisie is denk ik heel erg uitputtend geweest en ik heb dus geen spijt van de misgelopen sollicitatie bij de televisie.

Meer lezen:

Peter Zwart: het hemelbed

Het is misschien wel het minst mooie decorontwerp van Peter Zwart, maar er bestaat wel een mooie beschrijving van. In het boekje Goeden avond, dames en heren! ‘Close-ups’ en ‘long-shots’ uit de televisiewereld beschrijft Mies Bouwman het ‘hemelbed’ van de omroepsters in studio B:

“Nu het aantal Eurovisie-uitzendingen met de dag groter wordt is de vraag naar een vaste plaats voor de omroepster naar voren gekomen, een plaats die eens en voor altijd goed ‘uitgelicht’ kon worden, zodat men de schakelaar maar om hoefde te draaien en de camera in stellen om, bij wijze van spreken, binnen vijf minuten na aankomst in de studio te kunnen beginnen. Om aan deze dringende behoefte te voorzien hebben de technici in Bussum een plaatsje in de hoek van de filmshowroom uitgezocht, daar een vierkanten houten verhoging neergepoot en daarop een keukenstoel, precies in het midden. Langs het ijzeren frame rondom, dat door gebrek aan tralies nog net geen kooi is, hing men de lampen en middenboven verbond men aan een oude bezemsteel de microfoon. En ziedaar, dames en heren, ons hemelbed. In dat wonder van vernuft en techniek tronen wij, de omroepsters, en kondigen u de boeiendste programma’s aan op een keukenstoel. Wilt u wel geloven dat ik vaak de behoefte bijna niet kon bedwingen om tegen u te zeggen: ‘Bent u niet eens nieuwsgierig hoe wij hier altijd zitten? Ja hé? Nou, dan zal ik dat u eens laten zien. Hieboven mij hangt een een versleten NTS-bezem…”

Het bouwen van het ‘hemelbed’  ging iets minder improviserend dan Mies Bouwman het hier zo aardig beschrijft, er is immers een ontwerptekening. Onder de prak is plaats voor 10 verschillende omroepsterswandjes met vrolijke patronen of effen grijstinten, die al naar gelang de kleding van de omroepster gekozen worden. En de omroepsters krijgen een lessenaartje zodat ze kunnen spieken op hun aantekeningen.

Typerender voor het tekentalent en stijlenkennis van Zwart is zijn ontwerp voor een heel ander hemelbed, namelijk een hemelbed dat een van de hoofdrollen speelt in een televisiespel.Het stuk Het hemelbed is in 1942 geschreven door Jan de Hartog en wordt op 11 juni 1958 door VPRO-regisseur Jack Dixon voor de televisie gebracht. De plannen daarvoor zijn al twee jaar eerder gemaakt, maar Dixon moest wachten tot de twee door hem gewenste acteurs, Kees Brusse en Elisabeth Anderson, beschikbaar waren. Het hemelbed vormt de spil in een geschiedenis van een huwelijk, want in dat bed wordt gehuild, gelachen, er worden kinderen in geboren en men gaat er ten slotte in dood. Omdat het 1958 is, worden er in het bed overigens geen kinderen verwekt, maar voor de zekerheid vertelt Dixon toch aan De Telegraaf dat het stuk niet geschikt is voor jeugdige kijkers.

Het spreekt voor zich dat het hemelbed een indrukwekkend geval is. Peter Zwart beeldhouwt de pilaren eigenhandig zo is te lezen in Het vrije volk van 11 juni 1958. Het bed blijft maar de kamer er omheen verandert drastisch in de loop van het spel. Hoe dat te realiseren? De goedkoopste oplossing is twee kamers en één hemelbed op wielen. Een live changement lijkt met deze oplossing haalbaar, maar de acteurs verouderen ook elke akte en zitten dus lang in de schmink. Daarom wordt het een telerecording, op dinsdag, één dag voor de uitzending opgenomen. Dixon laat de verandering in tijdsbeeld tussen de zes aktes zien door middel van tekeningen gemaakt door Cor Hermeler.

De volgende dag schrijft de recensent van Het vrije volk dat het een ‘grandioos’ spel is geweest: “met steeds het indrukwekkende bed als ‘derde speler'”. “De overgangen door middel van prenten waren ondanks het voortreffelijke idee naar ons gevoel toch wat abrupt en vielen door hun nuchtere informatie naast de sfeer. Maar dat deed niets af aan de waarde van deze indrukwekkende TV-avond.” Voor Jack Dixon was het overigens de eerste keer dat hij zijn eigen werk op televisie kon zien en daar was hij best een beetje benauwd voor, zo vertelt hij aan De Telegraaf. 

Nic. van Baarle, filmarchitect en decorontwerper. 1920-1984

Door Xandra van Baarle

,,Je bent te laat, Van Baarle!”.

,,Oh, maar ik ga ook wat eerder weg!”

,,Dan is het goed.”

Portret (tele-snap) van Nico van Baarle zonder snor, vermoedelijk begin jaren vijftig. Collectie Xandra van Baarle

Portret (tele-snap) van Nico van Baarle zonder snor, vermoedelijk begin jaren vijftig. Collectie Xandra van Baarle

Niet iedereen begreep mijn vader altijd. Zelfs zijn baas toen bij de Cinetone Studio’s, Bobby Rosenboom. Dus het was thuis altijd lachen geblazen als hij weer met zo’n belevenis thuis kwam. Belevenissen waar ‘tijd’ een prominente rol in speelde. Tijdens zijn werk bij Cinetone in Duivendrecht, waar hij in 1952 aan de slag ging, en daarvoor bij zijn werkgevers Joop Geesink, Marten Toonder en Multifilm, waren begin- en eindtijden nog iets waar je samen wel uitkwam. Kantoortijden? Dat was iets voor de ‘rest van Nederland’. En daarom kreeg hij het steeds moeilijker toen hij eenmaal in vaste dienst was bij de NTS, later NOS, later NOB. ,,Ze denken toch niet dat ik vroeg in de ochtend een romantisch decor ga ontwerpen?”, bromde hij vanonder zijn enorme snor. ,,Ze noteren daar wel dat ik na negen uur binnen kom maar niet dat ik tot ’s avonds laat door blijf werken.” Alleen om dat ‘kantoortje spelen’ in Hilversum – waar volgens hem ook steeds meer formulieren werden bedacht om de ontwerpers van hun eigenlijke werk af te houden – , vond hij het altijd geweldig om op locatie te werken. Ooit Brabant en België voor Lust for Life van regisseur Vincente Minnelli, Amsterdam voor Ciske de Rat (de eerste) en Giethoorn voor de film Fanfare. Voor de tv onder meer Eijsden en wijde omtrek voor de serie Dagboek van een Herdershond. Hoe prettig dat was met zo’n vrijwel altijd gezellige club mensen, heb ik mogen ervaren tijdens het maken van een reportage voor het Algemeen Dagblad. Eén foto hieruit hangt nog steeds boven mijn bureau en doet me dagelijks glimlachen.

Toch was het niet alleen kommer en kwel in dat strakke pand in Hilversum. De ontwerpers hadden daar hun eigen wereld geschapen. De deur tussen kale gang en werkruimte was de grens tussen eindeloze grijze saaiheid en een kleurrijk paradijsje omdat de hele handel was opgevrolijkt met decorstukken, nepbloemen, tekeningen en allerlei soort wonderlijke rekwisieten. En zo was de maquette-afdeling op het eerste gezicht slechts toegankelijk door een heel klein deurtje dat op de echte deur was bevestigd. Lachen! Soms gingen de ontwerpers – en zielsverwante collega’s van andere afdelingen – zelfs met elkaar sporten. Volleyballen met hun clubje LVDB (Laat Vallen Die Bal) of – toen had je nog echte winters – schaatsen. Dat was vooral voor de uit Suriname afkomstige Jo Rens een heel gedoe. Maar hij kon weer veel beter pom maken en daar heeft menig gezin van de ontwerpers van mogen meegenieten. Die smaak heeft nooit iemand meer kunnen evenaren. Of komt dat door de herinnering aan die gezellige man die zelf de jurkjes van zijn mooie dochters maakte? Mijn vader was gek op hem en at zelfs een sinaasappel – deed hij anders nooit – als Jo hem aanbood in zijn mooie zwarte hand.

nos pasjeIn ieder geval dachten wij thuis altijd dat het werk van een ontwerper één groot feest was. Beetje tekenen, grappen uithalen, aanwijzingen geven bij de decorbouw en in één van de studio’s de opnamen bijwonen van een programma dat zij vorm hadden gegeven. Een tijd lang kon mijn vader het spel nog meespelen en de schone schijn ophouden. Maar de sfeer en het werk daar in Hilversum – wij zijn nooit naar de tv-streek verhuisd – werd minder en minder. Vooral toen hij chef werd, of zoiets. Zijn enthousiasme droogde op. Hij werd stiller. En vooral na zijn eerste hartinfarct somberder. Mooie verhalen over zijn werk kwamen steeds vaker uit een ver verleden. Die vergeten wij – drie kinderen – nooit. En zijn kleinkinderen – alleen zijn oudste kleindochter heeft hij even mogen meemaken – krijgen ze nog vaak te horen. Zijn prachtige schilderijen en tekeningen hangen bij ons allemaal in huis. Mooie herinneringen aan een rijk verleden. En aan een geweldige vader die veel te jong is overleden.

 

Biografie Weynand Grijzen

Via via vernam Willem van der Molen dat we in het kader van het onderzoek naar de voormalige afdeling Decorontwerp zoek waren naar zijn oom Weynand Grijzen. An Bergman, de tweelingzus van de moeder van Willem trouwde in 1957 met Weynand. Het huwelijk bleef kinderloos, maar met Willem onstond een zeer hechte band, zo sterk dat hij Weynand als zijn surrogaatvader beschouwt. Hij kwam graag en vaak bij op bezoek in Kasteel Groeneveld en later in Heino en weet zodoende veel van het leven en werk van Weynand.

De onderstaande biografie is geschreven door Willem van der Molen en de foto’s erbij komen uit de familie fotoalbums. Het archief met decorontwerpen voor televisie gaat binnenkort naar Beeld en Geluid en zal dan nader onderzocht en ontsloten worden.

Weynand Grijzen in 1970 Fotograaf: Sonja Scheffers

Weynand Grijzen in 1970 Fotograaf: Sonja Scheffers

Biografie Weynand Grijzen (9/6/1905 – 22/11/1994) – door Willem van der Molen

Van jongs af aan is Weynand bezig met tekenen. Zijn ouders, die een kruidenierswinkel drijven in Zwolle, hebben niets met kunst en hij niets met het milieu waar hij uit voortkomt. Na de lagere school gaat hij naar de plaatselijke HBS. Door zijn tekentalent slaagt hij er in om aangenomen te worden op de School voor Bouwkunde, Sierende kunsten en Kunstambachten in Haarlem. Daar raakt hij geïnspireerd door zijn leraar Samuel Jesserun de Mesquita en als de school wordt opgeheven (volgens Weynand door toedoen van premier Colijn, die de pest heeft aan het linkse en progressieve karakter van de school) volgt hij met andere studenten Jesserun de Mesquita, die naar Amsterdam vertrekt naar het Instituut van Kunstnijverheidsonderwijs, de latere Rietveld Academie.

Afstudeerwerk van Weynand Grijzen

Afstudeerwerk van Weynand Grijzen

Na daar geslaagd te zijn voor zijn eindexamen vertrekt Weynand in 1928 naar Berlijn, wat toentertijd voor kunstenaars dé plaats was om te zijn, met de bedoeling er een volgopleiding te volgen. Daar komt niet veel van terecht, de stad bruist te veel. Hij vindt er zijn eerste liefde, Chaja Goldstein, de van oorsprong Poolse zangeres van het Jiddische lied die hij begeleidt op de harmonica. Het is ook de tijd dat communisten en fascisten elkaar op straat te lijf gaan, met de fascisten als uiteindelijke overwinnaars. Weynand maakt net als vele andere jonge Nederlanders die naar Berlijn zijn getrokken zijn keuze: hij wordt een overtuigd communist.

In 1931 besluit hij terug te gaan naar Nederland omdat hij geen toekomst meer voor zich ziet in het snel verder radicaliserende Duitsland. Chaja volgt hem twee jaar later omdat het voor haar als bekende joodse artieste te gevaarlijk wordt in Berlijn. De relatie met Chaja is inmiddels bekoeld, maar tot het einde van zijn leven, als Chaja definitief en steeds eenzamer in Israel leeft, blijven ze contact houden.

Weynand ontmoet in Amsterdam het Franse echtpaar Dumont. Jacques Edme Dumont is kunstenaar (aquarellist) en ontwerper (mode en grafisch) bij het warenhuis Metz & Co. Jacques woont met zijn vrouw Nicole (née Baillon) op een etage op de hoek van de Leidsestraat en de Leidsedwarsstraat en Weynand trekt bij hen in. De Dumonts vernederlandsen niet, al zal Jacques voor zijn werk bij Metz & Co wel wat woordjes Nederlands hebben opgepikt, met als gevolg dat Weynand verfranst. Vrienden en familie uit Frankrijk zoeken de Dumonts op, raken bevriend met Weynand, die regelmatig tegenbezoeken brengt in Frankrijk. Zo woont en werkt hij afwisselend in Amsterdam en in Frankrijk.

Voor Het Volk tekent Weynand de rubriek 'Uit 't lever der sterren'. (25-2-1932, Koninklijke Bibliotheek)

Voor Het Volk tekent Weynand onder andere de rubriek ‘Uit ‘t leven der sterren’. (25-2-1932, Koninklijke Bibliotheek)

In de schrale jaren 30 vindt Weynand geen vaste baan en leeft hij van zijn illustraties voor talrijke, meest links georienteerde kranten en tijdschriften zoals De Notenkraker, De Waarheid en De Groene Amsterdammer. Voor de Radiogids van de VARA tekent hij regelmatig omslagen en illustraties voor programma’s als Onze bonte Avond, Zaterdagavond Stemmingen en Het ABC cabaret o.l.v. Wim Kan. Ook wordt hij bekend om zijn lange reeks van karikaturen van Nederlandse en buitenlandse politici die hij overal kan slijten. In zijn Parijse perioden slaagt hij er ook in om illustraties te verkopen aan allerlei bladen. Hij ontwerp bijvoorbeeld enige malen de cover van het blad Fantasio, le reflet de la vie de Paris.

De inval van de Duitsers verandert zijn leven. Als Duitse militairen het vliegtuig dat als reclame in het kantoor van de KLM op de hoek van het Leidseplein staat weghalen, raakt hij in paniek. Hij probeert zijn originele karikaturen en kritische tekeningen waar Hitler en kompanen veelvuldig in voor komen, te vernietigen door ze te verscheuren en steeds in kleine porties door de WC te spoelen. Daar is hij uren mee bezig en als hij klaar is, ontdekt hij dat gemeentearbeiders op straat bezig zijn het verstopte riool schoon te maken. De resten van zijn verscheurde tekeningen, waaronder tientallen karikaturen van Hitler in kleur, dobberen door de straat vol vijandelijke soldaten. De bezetters hebben nooit achterhaald waar die Deutsch feindliche tekeningen vandaag kwamen, maar hij werd zo een vroege onderduiker.

Kort daarna is hij met de Dumonts verhuisd naar twee etages in het pand naast het toenmalige stadhuis, waar de fotograaf Joop Colson een fotobureau (voor met name trouwfoto’s) runt. In de loop van de oorlog raakte Weynand steeds meer betrokken bij verzetswerk rond Colson zoals het vervalsen van identiteitspapieren. Ook verbergt hij met succes een ouder Joods echtpaar bij hem in huis. Ondanks zijn illegale werkzaamheden heeft Weynand waarschijnlijk niet echt geleefd als onderduiker, want uit zijn vele verhalen over die tijd is het duidelijk dat hij de hele oorlog buiten kwam.

Jacques Dumont en Weynand Grijzen op de stoep van hun appartement aan de Oudezijds voorburgwal.

Jacques Dumont en Weynand Grijzen op de stoep van hun appartement aan de Oudezijds voorburgwal. Met dan aan Nike Laufer, kleindochter van Jacques en Nicole Dumont voor de foto.

Na de bevrijding kan hij zijn vooroorlogse leven niet weer oppakken, want door de papierschaarste hebben kranten en tijdschriften geen ruimte voor frivoliteiten als illustraties en karikaturen. In de eerste tijd verdient hij nog goed aan het omtoveren van de grote zaal van Hotel Krasnapolsky in een “Amerikaanse dancing” voor de soldaten en een andere zaal in een “Amerikaanse bar” voor de officieren. Ook zalen in het Parkhotel en het Carlton worden door Weynand en zijn helpers getransformeerd voor de bevrijders. Met zijn kompaan Jacques Dumont probeert hij een reclamebureau op te zetten, maar dat komt niet echt van de grond.

Zelfportret Weynand Grijzen in het door hem en Ben Albach geschreven boekje 'De entourage van het lekentoneel' (1954)

Zelfportret Weynand Grijzen in het door hem en Ben Albach geschreven boekje ‘De entourage van het lekentoneel’ (1954)

De redding komt van de stichting Het Nederlands Volkstoneel, waar Weynand in dienst treedt als decorontwerper. Deze toneelgroep verzorgt in alle hoeken van het land voorstellingen, zodat Weynand lange dagen maakt. Samen met enkele bouwers moet hij steeds het eerst ter plaatse zijn om het decor en de rekwisieten te verzorgen en gaan zij ook als laatste weer terug naar Amsterdam. Dit verhindert niet dat hij er voor blijft werken.

Eind 1952 overlijdt plotseling Jacques Dumont. Er breken een aantal moeilijke jaren aan voor Weynand en ook de relatie met Nicole Dumont verwatert. Hij kalmeert in een harmonisch huwelijk met An Bergman, die hij bij zijn moeder leert kennen. Prompt na de trouwerij eind december 1957 raakt Weynand zijn baan als decorontwerper bij Het Nederlands Volkstoneel kwijt als gevolg van een fusie. Hij heeft geen geld voor een woning en zijn vriend Joop Colson biedt hem aan voorlopig bij hem in huis te komen wonen. Dat kan gemakkelijk want Joop is na de bevrijding met zijn vrouw en zijn moeder in Baarn gaan wonen in Kasteel Groeneveld, wat hij huurt van Staatsbosbeheer voor 1 gulden per jaar. Het gebouw is dan ook erg uitgewoond door eerst de Duitse militairen en na de oorlog door Canadese militairen die er gelegerd waren. Er zit geen ruit meer in de ramen, maar eind jaren vijftig heeft Joop dat allemaal weer verholpen. Weynand en An krijgen het souterrain in de grote, voormalige strijk- en naaikamer. Vanuit de grote ramen staan ze direct in contact met de vele dieren die in de tuin rondlopen en waarvoor ze de zorg op zich nemen. Het aanbod om naar minder vochtige en minder koude kamers boven in het huis te verhuizen, slaan ze daarom af.

Portet uit 1967 voor de VARA Gids

Portet uit 1967 voor de VARA Gids

Kasteel Groeneveld werd wel de dependance genoemd van kunstenaars sociëteit De Kring aan het Kleine-Gartmanplantsoen in Amsterdam. Weynand is na de oorlog niet weer lid geworden, maar vindt in Baarn bij Colson, de koning van de zoete inval, zijn oude vrienden terug, die even of iets langer de stad uit willen en hij maakt er nieuwe vrienden uit het milieu van kunstenaars en intellectuelen. Via hen lukt het hem toegang te krijgen in de televisie wereld en na een klein jaar in de WW gaat hij voor de NTS werken. Hij bouwt de reputatie op van een gedegen decorontwerper die vooral wordt ingeschakeld voor de toneelstukken, welke de omroepen in de jaren zestig bijna wekelijks uitzenden.

Als freelancer bouwt hij echter geen pensioen op en veel van zijn opdrachtgevers, die vaak ook vrienden worden zoals Peter (en Tanja) Koen en Willy van Hemert, proberen hem over te halen in vaste dienst te komen. Peter Zwart overhandigt hem zelfs tweemaal een sollicitatieformulier. Onderaan het formulier staan twee vragen: 1) bent u lid geweest van de NSB of aanverwante groeperingen; 2) bent u lid geweest van de CPN? Weynand is woedend dat NSB en CPN in één adem worden genoemd en bovendien heeft hij wijselijk voor iedereen bij de omroep geheim gehouden dat hij communist is. De tweede vraag wil hij dus niet beantwoorden. Peter Zwart probeert het later nog eens, want de NTS is bezig zich voor te bereiden op kleuren TV en dan was het verstandig toch te solliciteren. In dit formulier is de vraag over de NSB verdwenen, maar de tweede vraag over de CPN staat er nog steeds in. Weynand blijft dus een freelancer, veel aangevraagd door regisseurs maar zonder pensioenopbouw. Daar tegenover staat de bijzondere ambiance van Groeneveld, waar hij werkt in de natuur tussen de dieren, in plaats van op een kantoor.

Hond Bobbes in het bedje van Petra uit Pipo de Clown.  1967, fotograaf: A.K.M. Schindler

Hond Bobbes in het bedje van Petra uit Pipo de Clown. De kinderserie werd tussen 1966 en 1968 opgenomen op Kasteel Groeneveld. Fotograaf: A.K.M. Schindler

Het tijdelijke karakter van de onderhuur bij Joop Colson in Kasteel Groeneveld duurt tot Weynand met pensioen gaat in april 1970. Hij trekt met zijn vrouw in bij zijn zus in een landelijk huis dat zij heeft laten bouwen in Heino na verkoop van de door hen geërfde ex-kruidenierswinkel in Zwolle. In Heino, na zijn pensionering, leeft hij opnieuw in het groen met aan de ene kant weilanden en boerderijen, aan de andere kant bosranden. In het aangrenzend weiland lopen meestal paarden.

Begin jaren tachtig verhuizen Weynand en An naar een bejaardenwoning in het vlakbij gelegen Raalte. Weynand is in 1994 van ouderdom overleden en heeft niet hoeven meemaken hoe zijn vrouw door Alzheimer werd vernietigd. Hun as is in het najaar van 2004 uitgestrooid op een heuveltje achter in de tuin van Groeneveld tussen wat in het voorjaar lelietjes van dalen bleken te zijn.

Bewegend beeld: Miljoenen ogen (NTS, 1961)

Bij het tienjarig jubileum laat de NTS opnieuw (zie ook Wij zijn vijf) een film maken over het reilen en zeilen bij de televisie. Dit maal volgt de film de twee verschillende productieprocessen: van een studioproductie en van een reportage op lokatie. Bij de laatste soort producties was in de regel geen sprake van een decor, maar bij de studioproducties begint de productiegang officieel met de eerste decorbespreking tussen regisseur en decorontwerper.

De tweede decorbespreking (uit Miljoenen ogen, NOS, 1-10-1961) © Beeld en Geluid

De tweede decorbespreking (uit Miljoenen ogen, NOS, 1-10-1961) © Beeld en Geluid

In de NTS-jubileumfilm volgt men de aanloop naar de opnames van de De waternimf van Kees van Iersel voor de VARA. Naast decorontwerper Jan van der Does zijn in beeld: rekwisiteur Jan Jonker als een van de aanwezigen bij de tweede ontwerpbespreking; Arnold Kroon op de afdeling machinale houtbewerking (ongeveer een jaar later is hij ontwerpassistent bij Decorontwerp); decorateurs, zoals Ger Nooy die met één hand in zijn zak een achterdoek schildert en Jan Verschoor die een boegbeeldje boetseert. Herken je meer mensen? Laat even een reactie achter onder dit bericht of mail het naar info@vormvanvermaak.nl.

De waternimf is een stuk van de Franse Marcel Archard, wiens stukken Wilt u met mij meerijden (Ton Lensink, AVRO) en En Marlborough trok ten strijde (Willy van Hemert, VARA, 13-04-1961) al eerder op de Nederlandse televisie zijn gebracht. Henk van Ulsen speelt de kapitein van binnenvaartschip ‘De waternimf’. Hij is pas getrouwd met de mooie Marinette (gespeeld door Femke Boersma) maar zijn beste vriend Sylveste (Ton Kuyl) verstoort het prille geluk en gaat er met de bruid vandoor. Dat was in 1961 redelijk pikant en dus achtte de VARA het tv-spel “minder geschikt voor jeugdige kijkers”. Het spel is uitgezonden op 6 juli 1961, de recencenten noemden het een luchtig stuk, met een tikkeltje ironie en veel, puntige dialoog. De als ‘experimenteel’ bekend staande Van Iersel had gebruik gemaakt van enkele filmopnames van rivieren met saxofoonmuziek en dat vormde, volgens de recensie in De Tijd een welkome afwisseling met de vele dialogen. Het decor van Van der Does kreeg complimenten, behalve van de recencent van De Telegraaf, die was door de vastgelopen dialogen ook niet meer in staat te geloven dat “het cavalje ooit langs de foto’s met stilstaand water en voorbij de polletjes onbeweeglijk riet echt gevaren had.”

Met dank aan de NOS en Beeld en Geluid voor het beschikbaar stellen van dit fragment.

Bewegend beeld: Tentoonstelling ‘Buiten beeld’ (1962)

Het Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid plaatst regelmatig fragmenten uit het omvangrijke televisie-archief online. In het kader van dit onderzoeksproject gaan Beeld en Geluid en ik op zoek naar mooie en bijzondere fragmenten over de Hoofdafdelingen Ontwerp en Decorbouw.

Ik bracht al eerder twee filmpjes van Beeld en Geluid onder de aandacht waarin ondere andere Jan P. Koenraads in beeld kwam: een ‘achter de schermen’-bezoek van Polygoon aan het decorcentrum in 1975 en een verslag van een bezoek aan de Polygoon studio’s uit omstreeks 1950 (hier te zien).

Het volgende fragment wat ik onder de aandacht wil brengen, bestaat uit filminlassen van een reportage over de tentoonstelling ‘Buiten beeld’ in Apeldoorn. Deze opnames zijn gemaakt voor het NTS journaal van 22 april 1962. De opnames lijken ongemonteerd en helaas is het geluid niet bewaard. Ook Televizier deed uitgebreid verslag van de tentoonstelling en de opening, zodoende is veel bekend over de aanwezigen en de tentoongestelde werken.

De tentoonstelling kwam tot stand doordat Peter Zwart en B.S.C. van de Weerd, ambtenaar van kunstzaken bij de gemeente Apeldoorn goed bevriend waren. (Zwart bewaarde de een brief over de tentoonstelling van Van de Weerd aan Arie van den Dool over de financiële afspraken, deze brief is hier te lezen.) Zij maakten plannen voor een tentoonstelling met vrij werk van Zwart, maar die had niet genoeg werk om de tentoonstellingsruimte te vullen. Daarop nodigde hij ‘zijn’ groep ontwerpers uit. De negentien ontwerpers van de NTS Hoofdafdeling Ontwerp stuurden in totaal 84 werken in uit verschillende disciplines. Het vrije werk kwam te hangen en staan in de grote langwerpige zaal en in een kleiner, belendend kamertje waren televisie-ontwerpen te zien.

Jan van der Does tekende zijn zoon

Jan van der Does tekende zijn zoon

In dat kleine bijkamertje stonden onder meer een maquette voor een theater, gebruikt in het programma Bobbeltje en een kasteel uit Pipo de clown. Er zijn ook titelrollen, titelkaarten en vermoedelijk ook decorschetsen te zien geweest. Maar de meeste aandacht gaat in het Journaal-item en het Televizier-artikel uit naar het vrije werk: de kop van Beethoven door Peter Zwart, de snelle wagens van Cor Hermeler, ontdeugende tekeningen van Walter Schoorl, een spiritueel werk van Fokke Duetz, een portet van de zoon van Jan van der Does (wat nog steeds bij Van der Does thuis hangt), een wandecoratie van Peter Keesom, modeontwerpen van Willemien Reijinga en een plastiek van Hans Christiaan van Langeveld.

Het volledige Televizier-artikel is via deze link als PDF te lezen. (De datum boven het artikel klopt niet.) Screenshot from 2014-02-02 15:11:02

Zie ook Tentoonstelling Buiten beeld in de tijdlijn ’50 jaar tv-decor’.

Met dank aan de NOS voor het beschikbaar stellen van het fragment uit het NTS journaal en aan Beeld en Geluid voor het uploaden van de video.

Het begin: Arnold Kroon

Begin bij het begin: de sollicitatie. Hoe komen de decorontwerpers binnen bij de NTS? Wat wordt er van hun gevraagd? Het vijfde verhaal in deze rubriek is van Arnold Kroon. Op 15 augustus 1955, een dag nadat hij zeventien is geworden, begint Arnold Kroon als leerling timmerman bij de NTS. In 1962 wordt hij ontwerpassistent bij decorontwerp.

Arnold Kroon, ca 1962

Arnold Kroon, ca 1962

“Ik verdiende 18 gulden en 40 cent, de brief heb ik nog. Er werkten toen zo’n acht mannen onder leiding van Jan Noorda en zijn secretaris Vermeij: Jac Hey, Kees Letter, Jan Blaak, Kuipers, Van Bentum, Chris de Brueys en decorateur Ger Nooy. Met Ger Nooy hadden we altijd ruzie want hij schilderde de achterdoeken op de vloer in de Ambachtsschool. Wij bouwden daar omheen de decors. Als je je voet per ongeluk op het doek zette, kwam hij gelijk met zijn kwast, pats op je schoen!

Als leerling timmerman werkte ik in de Ambachtsschool in Bussum, maar ook in het gebouw aan de Plaggenweg wat er bij werd gehuurd. Daar was de machinale, daar stond een circelzaag en op de as daarvan zat een boor om bijvoorbeeld pen-gat verbindingen te maken. In het begin moest ik daar oude verf van decorschotten krabben. Die schotten werden telkens opnieuw geschilderd en op een gegeven moment zal er dan een dikke laag verf op. Dagen lang hebben Chris Bruwijs en ik met een beitel staan bikken. Ik reed de schotten in een handkar van en naar de studio’s. Jack Hey reed ook schotten heen en weer. Hij had een BMW met een kap die omlaag kon, zo konden we de schotten erin zetten.

In Vitus kwam ik wel eens boven in het kamertje waar de regie zat. Vanuit die kamer kon je zo in de huiskamer van de bakker aan de overkant kijken. Dan zag je hem ‘s avonds na een dag hard werken binnenkomen, televisie aanzetten en lekker op de bank ploffen met de benen op tafel. “Moet je opletten”, zegt een technicus – ik weet niet meer hoe hij heet, maar het was een echte grappenmaker- en hij draait aan een knopje waardoor er strepen door het beeld gaan lopen. Niet alleen bij de bakker, maar door het hele land. Je zag de bakker zuchten, overeind komen, aan de knop op het toestel draaien tot het beeld weer goed was. Als hij net weer lekker zat, benen weer op tafel, draait de technicus het signaal natuurlijk weer goed.

Ik heb zelf ook wel eens onbedoeld voor een storing gezorgd. Naast Vitus was een smal steegje, daar moest je heel voorzichtig achteruit met de wagen om te laden en lossen. Er zat in dat steegje, hoog tegen de muur een kast met een noodschakelaar. Maar dat wist ik niet. Wij waren daar in de weer met grote schotten en stoten ze tegen die schakelkast, maar hebben niets in de gaten. In de studio breekt paniek uit, het hele gebouw zit zonder stroom! Wie heeft dat gedaan? Wij hadden helemaal niet in de gaten dat wij dat veroorzaakt hadden.

Na een avondcursus meubelmaken, werd ik timmerman en werkte ik tot eind 1958 bij de vakgroep machinale houtbewerking met Kuipers en Van Bentum. Tot oktober 1959 zat ik met het korps mariniers in Nieuw Guinea. In die tijd verhuist decorbouw naar de Kampstraat in Hilversum. Daar komt de opslag van rekwisieten, en textiel, er is een houtopslag en aparte ruimtes voor decoratie, houtbewerking, voorbouw en meer. Voor het vervoer van decors tussen Hilversum en Bussum komen diepladers.

Afd. Machinale houtbewerking in de Ambachtsschool, Bussum.  Kroon staat in het midden (tweede van links), op de voorgrond staat Hans Kuiper, rechtsachter Arie van Bente

Afd. Machinale houtbewerking in de Ambachtsschool, Bussum. Kroon staat in het midden (tweede van links), op de voorgrond staat Hans Kuiper, rechtsachter Arie van Bente. ©Beeld en Geluid

Na militaire dienst ging ik in de Kampstraat aan de slag als decoruitvoerder. Mijn vader zat er nogal achteraan. De jaren ervoor kwam hij elk half jaar naar Van der Kolk en Noorda om te vragen hoe het met mij ging en of ik mijn best wel deed. Na militaire dienst vond hij dat ik verder moest, ik ging naar de kunstacademie. Maar dat bleek een schilderschool te zijn, hij had zich vergist. Op de echte kunstacademie, Artibus, kon ik eigenlijk niet terecht omdat ik geen middelbare school diploma had. Omdat ik bij de televisie werkte mocht ik toch drie maanden op proef komen. Ik heb wekenlang boomschors getekent en werd aangenomen. De eerste drie jaar gingen me redelijk makkelijk af, maar in het laatste jaar kwam de creatieve kant en werd het wat moeilijker voor me. Na drie jaar op de academie kwam ik in 1962 op de afdeling decorontwerp.

Van der Kolk en Jan van der Does hadden zich hiervoor ingespannen, ik was een van de eerste ontwerpassistenten bij decorontwerp. Ik wist natuurlijk alle maten die bij decorbouw gebruikt werden en daar hadden ze bij decorontwerp veel plezier van. Zo heb ik in opdracht van Van der Does van alle studio’s een plattegrond getekent waarop de ontwerpen ingetekend konden worden. Op die plattegronden moest ook allerlei technische informatie over aansluitingen voor licht bijvoorbeeld. Van der Does wilde dat de drukker alles zou controleren, maar die man had daar helemaal geen zin in. Dus die betaalde mij om dat te doen en ik hield mijn mond tegen Van der Does.

In de begintijd toen ik ontwerpassistent werd, heb ik ook voor Peter Zwart getekend. Ik vond het moeilijk hem te benaderen, hij was er vaak niet en ik was jong en keek tegen hem op. Dus ja, bij meneer Zwart op kantoor komen, dat was wat. Ik had een tekening voor hem gemaakt, een Oostenrijks interieur geloof ik, maar ik had nog een vraag. Die ochtend had ik al een paar keer op zijn deur geklopt voordat er een bars “Ja, binnen” klonk. “Nou jongen, laat maar eens kijken wat je hebt gemaakt.”  Ik zei: “Ik heb nog een vraag, moet er een houten vloer of een tegelvloer in?” “Wat denk je”, vroeg hij, “wat denk jij nou dat daar in moet?” Voorzichtig antwoordde ik: “Ik denk een houten vloer.” Hij begint direct te schreeuwen: “Een houten vloer! Hoe kom je erbij!” Ik schrok me kapot, vergeet het van m’n leven niet meer. Maar later dacht ik, als ik gezegd had dat het een stenen vloer moest zijn, had hij waarschijnlijk hetzelfde gereageerd.”

Zie ook:

Lokatie: Ambachtsschool (1956-1960)

In april 1956 huurt de NTS een leegstaand oud schoolgebouw vlak bij studio Irene. Het voormalig schoolgebouw staat op de hoek van de Schoolstraat en de Landstraat in Bussum (link naar de exacte lokatie in GoogleMaps). Het gebouw telt drie verdiepingen en biedt ruimte aan de ongeveer 18 medewerkers die bij decorbouw, requisieten en de afdeling ontwerp werken. Verder komen er nog een aantal onderafdelingen van de Technische Dienst in het gebouw.

Via Oneindig Noord-Holland, onh.nl

 

De decorontwerpers Peter Zwart, Fokke Duetz, Cor Hermeler en grafisch ontwerper Jan van der Does verhuizen ook naar de Ambachtsschool. Maar waarschijnlijk is dat niet direct in april 1956. Jan van der Does herinnert zich een hoekhuis, vlak naast de Ambachtsschool waar ze een korte periode met z’n vieren zitten. Van der Does: “Op de begane grond bij binnenkomst gelijk links in een klein kamertje zaten Cor Hermeler en ik. Verderop de gang rechts en links zaten Peter Zwart en Fokke Duetz, de decorontwerpers.”

Uit Wij zijn vijf (NTS, 2-10-1956)

Uit Wij zijn vijf (NTS, 2-10-1956)

Van der Does beschrijft waarschijnlijk de ruimte die in de NTS jubileumfilm Wij zijn vijf van oktober 1956 in beeld is (filmpje is hier te zien). Rechts zijn drie hokjes met tekentafels en bureaus van elkaar gescheiden door tussenwanden met ramen. Daarachter een brede voorkamer met zeer veel licht. Aan de ramen en indeling te zien is dit in niet in de Ambachtschool.

De ruimte waar de decorontwerpers in de NTS-jublileumfilm uit oktober 1956 te zien zijn, is waarschijnlijk al wel de Ambachtsschool. Het is in iedere geval een nieuwe ruimte, zo vertelt de commentator: “Peter Zwart, de man die in een klein kamertje jarenlang decors uitdacht, kreeg, met zijn medewerker Fokke Duetz en de andere leden van de staf, een ruim en nieuw vertrek, waar frisse ideeën konden worden uitgewerkt.” Waar dat “kleine kamertje” was, waar Zwart daarvoor zat, is dan waarschijnlijk het hoekhuis waar Van der Does ook nog even heeft gezeten.

Het is niet precies na te gaan wanneer de decorontwerpers naar de Ambachtsschool verhuizen, maar onderstaande foto’s uit de persoonlijke archieven van Peter Zwart en Fokke Duetz zijn gemaakt in of vlak voor 1958, te zien aan de ansichtkaart die rechtsboven op het prikbord achter Zwart is gestoken.

Hermeler, Zwart, Duetz, ca 1956

Hermeler, Zwart, Duetz, ca 1958

Duetz en Zwart in een decorbespreking, ca 1956

Duetz, Hermeler en Zwart in een decorbespreking, ca 1958

Fokke Duetz en Cor Hermeler aan het werk in de Ambachtsschool in Bussum

Duetz en Hermeler, ca 1958

Zoals op de foto’s hierboven te zien is, zijn er provisorische tussenwanden gemaakt op de eerste verdieping van de Ambachtsschool. Op het kantoor staat een bureau voor Zwart, een tekentafel, een tafel met de ‘blokken’ (miniatuurversies van de aanwezige praktikabels), een vergadertafel. Aan de muren hangen ingelijste decorschetsen. De grafici hebben op dezelfde etage een andere ruimte. Daar zitten in 1958 Jan van der Does, Ger van Essen en Hans Moolenaar. In 1959 wordt Massimo Gotz de vierde decorontwerper in vaste dienst bij de NTS en Jan van der Does stroomt ook door naar Decorontwerp. Ton Holst komt de grafische afdeling versterken.

In 1960 begint de afdeling Ontwerp sterk te groeien. Op onderstaande foto, gepubliceerd in de Leeuwarder courant op 4 juni 1960 is het al aardig vol op de grafische afdeling. Van links naar rechts zien we Ger van Essen (die Jan van van der Does opvolgt als chef van de onderafdeling), Ton Holst, Reina Nieland, Hans Moolenaar, Marcel van Woerkom en Jac Hey.

leeuwarder courant 4-6-1960(3)

Leeuwarder courant, 4-6-1960

De verslaggever van de Leeuwarder courant schrijft: “Een bezoek aan de afdeling betekent een klimtocht door een holle ambachtsschool in Bussum, gebouwd tegen de oude Irenestudio (…). Langs steile trappen en door nauwe gangetjes komt men in het nokje van dit fantasieloze gebouw uit de vorige eeuw. We sjokken achter twee mannen aan, die enorme plasticpijpen naar boven sjouwen. “Daar maken ze boven van alles van”, zegt de portier geheimzinnig en dat kittelt onwillekeurig het duiveltje der nieuwsgierigheid in ons. Peter Zwart staat vlak achter de deur van zijn afdeling. Als een enorme wildeman met een haardos en een snor, die even nors aandoen als zijn manier van telefoneren.”

Het bezoek van de journalist en de fotograaf die bovenstaande foto’s nam, is zeer waarschijnlijk al voor mei 1960 geweest, want in mei verhuist de ontwerpafdeling naar de Emmastraat 54 in Hilversum. Jack Hey schrijft daarover: ” Een enorme verbetering van werkruimte, licht en lucht” (zie verder deze memo over maquettebouw tussen 1959 en 1962).

De begane grond van de Ambachtsschool is tot april 1960 in gebruik bij decorbouw. De vakgroepen bij decorbouw groeien veel harder dan de afdeling decorontwerp. In het nieuwe decorcentrum in een oude tapijtfabriek in Hilversum zijn aparte ruimtes voor alle verschillende vakgroepen. Zo zitten ze bij elkaar, zonder elkaar voor de voet te lopen.

De Ambachtsschool wordt nu geheel in gebruik genomen door de afdeling film. Deze afdeling verhuist pas in 1983 naar Hilversum en daarna wordt de Ambachtsschool gesloopt.

Sloop van de Ambachtsschool in 1983. Via Oneindig Noord-Holland, onh.nl

Heb je foto’s van de Ambachtsschool (interieur of exterieur) uit de periode 1956-1960? Of van de huisvesting van de decorontwerpers van voor 1958? Mail ze aan info@vormvanvermaak.nl of laat een reactie achter onder dit bericht.